De video-mediastinoscopie ter stadiering van het Niet Kleincellig Longcarcinoom geëvalueerd; een pleidooi voor het volgen van de richtlijn
Steunenberg, B.E., Aerts, B., Romme, P.J.H.J., Groot, H.G.W. de, Boot, C.A., Veen, E.J.
Voorzitter(s): P. de Rooij, chirurg, Maasstad Ziekenhuis, Rotterdam & T.M. van Ginhoven, AIOS Heelkunde, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam
Locatie(s): Auditorium
Categorie(ën):
Bij patiënten met een Niet Kleincellig Long Carcinoom (NKCLC) geldt de cervicale mediastinoscopie als de gouden standaard voor mediastinale stadiëring. Echter endosonografische technieken als EUS en EBUS vormen en steeds belangrijkere rol bij stadiering van het mediastinum. Het aantal mediastinoscopieën neemt hierdoor af, wat mogelijk van invloed kan zijn op de kwalitatieve uitvoering. Om een zo adequaat mogelijke stadiëring te bereiken, heeft de European Society of Surgery (ESTS) in 2007 in haar richtlijn geadviseerd ten minste biopten te nemen van station 4 re , 4 li en subcarinaal (station 7) en bij voorkeur ook de para-tracheale stations 2 re en 2 li. De huidige studie heeft als doel de verrichte video-mediastinoscopieën in onze kliniek aan deze richtlijn te toetsen.
Het betreft een retrospectief dossier onderzoek naar de uitkomst van alle verrichte video- mediastinoscopieën bij patiënten met een NKCLC in de periode van Januari 2009 tot en met Juni 2013. Patiënten met centraal gelegen tumoren en/of verdachte mediastinale lymfeklierpathologie op de PET/CT scan, namelijk PET positieve aankleuring of klieren > 1 cm in de korte as werden verder mediastinaal gestadieerd. Hierna werd er in principe gestart met endosonografische stadiëring, indien deze negatief of niet representatief was gevolgd door een mediastinoscopie. Analyse vond plaats naar het aantal gebiopteerde stations en de lokalisatie hiervan.
In de bovengenoemde periode werd bij 89 patiënten een cervicale mediastinoscopie verricht ter stadiëring van NKCLC. Bij 43 (49 %) patiënten werden stations 4 re / 4 li en 7 gebiopteerd en bij 4 patiënten alle 5 de stations. Nadere analyse toonde een operateur met significant meer gebiopteerde stations (p < 0.05). Neo-adjuvante behandeling was niet van invloed op het aantal gebiopteerde stations. Bij 14 patiënten werd uiteindelijk N2/N3 ziekte vastgesteld, waarbij significant vaker (P<0.05) station 4 re / 4 li en 7 waren gebiopteerd in vergelijking met de groep zonder N2/N3 ziekte.
Een video-mediastinoscopie wordt in onze kliniek in iets meer dan de helft van de patiënten volledig uitgevoerd volgens de richtlijn van de ESTS. De studie suggereert dat indien de richtlijn wordt gevolgd de betrouwbaarheid op het aantonen van N2/N3 ziekte toeneemt, waarbij de uitkomsten hebben geleid tot het aanscherpen van de procedurele uitvoering binnen onze kliniek.
- Over Steunenberg, B.E.
- Over Aerts, B.
- Over Romme, P.J.H.J.
- Over Groot, H.G.W. de
- Over Boot, C.A.
- Over Veen, E.J.