Sluiten Toegevoegd aan Mijn programma.
Sluiten Verwijderd uit Mijn programma.
Terug Home

CD 2014

vrijdag 23 mei 2014 9:30 - 9:40

Oesophaguscardiaresectie na neoadjuvante chemoradiotherapie bij adenocarcinomen: Heeft de timing van chirurgie invloed op de uitkomst?

Kathiravetpillai, N., Ko‘ter, M., Sangen, M.J.C. van der, Creemers, G.J., Rutten, H.J.T., Luyer, M.D., Nieuwenhuijzen, G.A.P.

Voorzitter(s): J.P. Ruurda, chirurg, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht & J.M.T. Omloo, AIOS Heelkunde, Gelre Ziekenhuizen, Apeldoorn

Locatie(s): Zaal 80/81

Categorie(ën):

Volgens de Nederlandse richtlijn is neoadjuvante chemoradiotherapie (nCRT) gevolgd door oesophaguscardiaresectie met buismaagreconstructie (OCR) binnen 4-6 weken de voorkeursbehandeling voor het T1-3/N1-3/M0 oesophaguscarcinoom. In de praktijk is de wachttijd vaak langer vanwege herstel na nCRT. Er zijn studies die de gevolgen van een langere wachttijd beschrijven bij het plaveiselcelcarcinoom, er is echter weinig bekend over de gevolgen van een langer interval bij het adenocarcinoom (ADC).

Het doel van deze studie was te evalueren of de duur van het interval tussen nCRT en OCR van invloed is op het optreden van perioperatieve complicaties, de pathologische respons en de overleving bij patiënten die in opzet curatief behandeld werden i.v.m. een ADC van de oesophagus. Uit een prospectief bijgehouden database werden retrospectief 180 patiënten geïncludeerd met ADC van de oesophagus (T1-3,N1-3,M0) die behandeld waren met nCRT en OCR in de periode 2001-2013. Op basis van wachttijd waren patiënten te verdelen in groep A (≤ 8 weken, n=65) en groep B (> 8 weken, n=115). De gegevens werden geanalyseerd d.m.v. de Chi-kwadraat en logistische regressie analyses.

De mediane wachttijd voor groep A en B was respectievelijk 50 en 70 dagen. De groepen waren niet significant verschillend m.b.t. leeftijd, klinisch T-stadium, geslacht, tumorlokalisatie en gewichtsverlies bij diagnose. In groep B hadden patiënten een hogere ASA-classificatie en meer co-morbiditeit ten opzichte van groep A.

Peroperatieve complicaties waren gelijk tussen de groepen. Er was een niet-significante trend naar meer postoperatieve naad-gerelateerde complicaties (A:20.0% vs. B:32.2%; p = 0.080) en complicaties met Clavien-Dindo score ≥ IIIb in groep B (A:13,8% vs. B:22,6%; p = 0,154). Uit multivariate analyse bleek echter dat interval tussen nCRT en OCR geen significante invloed had op het optreden van postoperatieve complicaties; alleen leeftijd was een onafhankelijke voorspeller. Wel vonden er in groep B meer re-interventies (A:16,9% vs. B:29,6%, p = 0.06), re-intubaties (A:9,2 % vs. B:20,9%, p = 0.044) en re-operaties (A: 9,2% vs. B: 20,9%, p = 0.044) plaats. Uit multivariate analyse bleek het interval tussen nCRT en OCR een onafhankelijke voorspeller voor re-operaties (OR:0,359 [95%BI:0,137-0,938], p=0,037). Zowel de complete pathologische respons (A: 32,3% vs. B: 25,0%, p = 0.31) als de overleving toonden geen verschil tussen de groepen.

Ons onderzoek toonde een trend tot het vaker voorkomen van naad-gerelateerde complicaties en significant meer re-operaties bij een langere wachttijd, wat suggereert dat de ernst van complicaties die optraden hoger was bij een langere wachttijd.