Neoadjuvante chemotherapie bij het mammacarcinoom: timing van de sentinel node procedure. Een populatiebrede studie.
Vugts, G., Maaskant-Braat, A.J.G., Voogd, A., Nieuwenhuijzen, G.A.P.
Locatie(s): NVvH Lounge
Categorie(ën):
Achtergrond
Neoadjuvante chemotherapie (NAC) wordt toegepast voor downstaging van het inoperabele of lokaal uitgebreide mammacarcinoom, of ter downsizing voor borstsparende therapie (BST). Bij klinisch kliernegatieve patiënten is er discussie betreffende de timing van de sentinel node procedure (SNP) in relatie tot NAC. NAC kan eventuele kliermetastasen theoretisch steriliseren en daardoor de noodzaak tot het verrichten van een okselklierdissectie (OKD) verkleinen. Een positieve SNP vooraf aan NAC zou daarom kunnen resulteren in een onnodig OKD. Anderzijds zouden patiënten mogelijk kunnen worden blootgesteld aan een slechtere oncologische stagering wanneer SNP wordt uitgevoerd na NAC, door de hoger beschreven vals-negativiteit. Ter evaluatie van de huidige praktijk, werd een populatiebrede studie uitgevoerd om de timing van SNP in relatie tot NAC te analyseren.
Methoden
Alle vrouwen die tussen 2003 en juni 2012 werden behandeld wegens een mammacarcinoom in een van de 10 ziekenhuizen in de registratieregio van het Integraal Kankercentrum Nederland-Zuid (IKNL-Zuid), werden geïncludeerd (N=18.427).
Resultaten
In totaal werden 1.402 patiënten (7.6%) in deze periode behandeld met NAC, oplopend van 2.5% in 2003 tot 13.0% in 2011. Deze toename was significant (P<.001) voor ieder T-stadium. Toepassing van NAC nam toe van 0.5% tot 2.3% voor klinische T1 tumoren, van 2.8% tot 27.0% voor T2, van 30.6% tot 70.9% voor T3 en van 40.5% tot 58.1% voor T4 tumoren. Deze toename was significant voor zowel klierpositieve als kliernegatieve patiënten (P<.001). Patiënten die NAC ondergingen waren jonger (P<.001) en hadden een hogere klinische T- en N-status (P<.001) dan patiënten die primaire chirurgie ondergingen. In 2011 waren er 3 ziekenhuizen waarin NAC werd voorgeschreven in <10% van de patiënten, 5 ziekenhuizen waar 10-15% van de patiënten NAC onderging en 2 ziekenhuizen waar >20% NAC onderging (P<.001). 495 van de 1.402 patiënten met NAC ondergingen tevens een SNP, 91.5% hiervan vooraf aan NAC. Van de patiënten die SNP vooraf aan NAC ondergingen, was 59.4% pathologisch klierpositief en wat uiteindelijk in 46.8% leidde tot een OKD, vergeleken met 61.9% klierpositieven (P=.749) en 59.5% OKD’s (P=.114) wanneer SNP na NAC werd verricht.
Discussie
De toediening van NAC is sterk toegenomen over het afgelopen decennium, vooral bij patiënten met T2 tumoren. Tegenwoordig wordt in de regio van het IKNL-Zuid bij 1 op 8 patiënten NAC toegepast. Er bestaat aanzienlijke variatie in de toediening van NAC tussen de onderlinge ziekenhuizen. In onze populatie werd de verwachte afname van het aantal OKD’s bij patiënten die SNP na NAC ondergingen niet geobserveerd.