Sluiten Toegevoegd aan Mijn programma.
Sluiten Verwijderd uit Mijn programma.
Terug Home

CD 2014

vrijdag 23 mei 2014 9:30 - 9:40

Aantal secundaire interventies voor electieve en acute endovasculaire aneurysma reparaties zijn verrassend vergelijkbaar op lange termijn

Broos, P.P.H.L., Stokmans, R.A., Cuypers, P.W.M., Teijink, J.A.W., Sambeek, M.R.H.M. van

Voorzitter(s): L. van der Laan, chirurg, Amphia Ziekenhuis, Breda & E.D. Wiltschut, AIOS Heelkunde, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden

Locatie(s): Auditorium

Categorie(ën):

Introductie

Endovasculaire aneurysma reparatie (EVAR) is momenteel de standaard behandeling voor electieve en acute infrarenale abdominale aorta-aneurysmata (AAAs). We hebben een ‘high-volume single-center’ database gebruikt om de verschillen in klinische uitkomst en secundaire interventies tussen electieve-EVAR (E - EVAR) en geruptureerde-EVAR (R-EVAR) procedures te evalueren.

Methoden

Alle primaire EVAR behandelingen voor infrarenale aorta en aorto-iliacale aneurysmata uitgevoerd in het Catharina Ziekenhuis vanaf januari 1998 tot juli 2012 werden geïncludeerd. R-EVAR werd gedefinieerd als een AAA in combinatie met de aanwezigheid van een retroperitoneale hematoom op computertomografie angiografie(CTA). De E-EVAR groep bestond uit patiënten met asymptomatische en symptomatische AAAs. De primaire uitkomstmaat van de studie was 30-dagen mortaliteit. Secundaire uitkomsten omvatten het aantal secundaire interventies en mortaliteit op lange termijn.

Resultaten

863 patiënten werden geïncludeerd voor verdere analyse. De E-EVAR groep omvatte 773 (89,6%) van de patiënten en de R-EVAR groep omvatte 90 (10.4%) van de patiënten. 99.2% van de patiënten voltooiden de totale follow-up. De gemiddelde follow-up tijd was 50.2±41.4 maanden voor E-EVAR en 37.0±41.9 maanden voor R-EVAR. R-EVAR patiënten hadden preoperatief gemiddeld grotere AAAs ( 70.4±18.1mm versus 59.2±12.2mm, P<0.001). Significant meer patiënten overleden in de eerste maand in de R-EVAR-groep (18.9% versus 2.2%, P<0.001). Eenjaarsoverleving was 91,7% voor E-EVAR en 66,9% voor R-EVAR (P<0.001) en de geschatte afwezigheid van secundaire interventies was respectievelijk 91,1% en 79,8% in het eerste jaar (P=0.006). Na vijf jaar was er een totale overleving van 64.9% voor E-EVAR en 49.8% voor R-EVAR (P<0.001), met een afwezigheid van secundaire interventies van respectievelijk 84.7% en 75.2% (p<0.004). De ‘Annual Incidence Rates (AIR)’ voor secundaire interventies en conversies waren significant niet verschillend (P=0.359). E-EVAR en R-EVAR hadden een mediane overleving van respectievelijk 8.4 jaar en 4.1 jaar.

Conclusie

R-EVAR is geassocieerd met hogere sterfte en meer secundaire interventies. Echter worden deze lange termijn resultaten sterk beïnvloed door sterfte en secundaire interventies in het eerste jaar na behandeling. Gelijke AIRs laten zien dat op lange termijn het technische succes van de behandeling in beide groepen vergelijkbaar is. Onze resultaten ondersteunen het gebruik van EVAR in geruptureerde AAAs.